Nu we ongeveer twee jaar bezig zijn met de integrale opnames van de Schubert Liederen zien we al een behoorlijk resultaat. We hebben van de grote cycli, na al eerder de Winterreise en Die schöne Müllerin nu ook het Schwanengesang uitgebracht op cd en via de streaming platforms. We hebben van laatste twee cycli een nieuwe videoregistratie op ons YouTube-kanaal gepubliceerd. Er zijn daarnaast door Etcetera Records drie digitale albums uitgebracht op de streamingplatforms. Er liggen twee delen voor verdere afwerking op de plank en volume zes zal eind oktober 2021 worden opgenomen. We hebben nu in totaal ongeveer 150 van de circa 600 Schubertliederen opgenomen.
Geleidelijk aan kunnen we ons ervaren Schubertmusici noemen. Steeds sneller komen we in het repetitieproces tot de kern van het lied. We beseffen nu meer dan ooit dat een Schubertlied nooit vrijblijvend is. De details en de opbouw zijn altijd verzorgd. Er zit altijd een ontwikkeling in zijn compositie. Soms is alleen een wisseling tussen majeur en mineur voldoende, maar soms moduleert de componist er avontuurlijk op los. Steeds sneller weten we wat nodig is om het lied succesvol uit te voeren.
Wat altijd opvalt is dat Schubert zeer declamatorisch componeerde. Ik heb geen enkele fout woordaccent kunnen ontdekken. En heel soms heb ik de behoefte om vanwege de duidelijkheid bepaalde noten in te korten of te verlengen, of om een ritme te veranderen. Na bestudering van de wetenschappelijke Neue Schubertausgabe in de Universiteitsbibliotheek van Utrecht blijkt dat men ten tijde van verschijnen van die reeks (vanaf 1968) ook al wist dat het in Schubert’s tijd gebruikelijk was om naar eigen inzicht te variëren en te ornamenteren.
Hier was geen aandacht voor in de opleiding die ik genoot in de jaren 1990, en ook tegenwoordig hoor je de meeste zangers exact de noten zingen zoals ze in druk zijn verschenen. Ook de belangrijke zangers houden zich daar vaak bij. Het gaat er niet om dat ik de behoefte hem om Schubert te verbeteren. Ook is het lang niet in alle liederen nuttig om dingen te veranderen. Maar dat de mogelijkheid en de vrijheid bestaat om het te doen is heel plezierig en zelfs authentiek te noemen omdat het in Schubert’s tijd gebruikelijk was.
Wat opvalt aan de notatie van zijn liederen is dat ze veelal gedacht zijn vanuit een zachte toon. Veelal beginnen liederen met piano en zelfs vaak pianissimo en slechts af en toe begint een lied met een forte. Natuurlijk schrijft Schubert meestal allerlei dynamiek in de partituur met accenten en fortepiano’s enz. Het is belangrijk om al die informatie en details in de uitvoering te laten horen. Maar wat we merken is dat het soms heel verleidelijk is om luid te blijven zingen in het in wezen piano gedacht lied. Luid zingen is nu eenmaal veel makkelijker dan mooi zacht…
Bijna nooit schrijft Schubert dynamische aanwijzingen voor in de zanglijn. Dat betekent dat de zanger de dynamiek van de pianobegeleiding moet volgen. Ook de accenten en fortepiano’s. Zo nu en dan heeft de zanglijn een opmaat en staat de dynamiek in de pianobegeleiding aan het begin van de volgende maat. Ik neem dan die genoteerde dynamiek vooruit in de opmaat.
Heel vaak is er een gepuncteerd ritme tegenover triolen genoteerd. Het blijft een vraag hoe je dat moet behandelen. Al decennia woedt er een discussie onder musicologen en ook uitvoerders hebben vaak een mening over hoe je het moet uitvoeren.
Heel interessant is de stelling geuit door Ian Bostridge in zijn boek Schubert’s Winter Journey en het antwoord van Alfred Brendel in een review van dat boek (o.a. te vinden op winterreise.online). De twee heren zijn het, naast de vileine opmerkingen over en weer, niet met elkaar eens over hoe je het moet uitvoeren. Opmerkelijk is dat de discussie altijd gevoerd wordt naar aanleiding van het lied Wasserflut uit de Winterreise. Terwijl je, als je zoals wij heel veel liederen bestudeert, ontdekt dat Schubert heel vaak die verschillende ritmes noteert.
De vraag is hoe Schubert er zelf mee omging. De vraag of hij de notatie kwartnoot-achtste onder een triool überhaupt kende is niet eens zo belangrijk. Hij had altijd de keuze om in een zesachtste maat, of een variant daarvan, te noteren. En in een zesachtste maat kende Schubert wel de kwart-achtste notatie. Als je de handschriften van Schubert bestudeert, zie je dat hij heel pragmatisch was. Hij gebruikte papier heel economisch en kon een nieuw lied beginnen onder aan de bladzijde, waar wij tegenwoordig een nieuw vel zouden gebruiken. Ook schreef hij vaak herhalingstekens om dezelfde pianonoten niet steeds opnieuw te hoeven noteren.
Natuurlijk, papier was waarschijnlijk kostbaar, en herhalingstekens noteer je sneller dan tientallen noten. Maar het toont ook aan dat Schubert, net als mijns inziens veel grote musici, pragmatisch was in zijn musiceren. En als je de talloze liederen bestudeert waarin deze notatie een probleem zou kunnen geven dan word je er gewoon gek van als je elke keer moet bedenken wat Schubert bedoeld heeft. Mijn benadering van deze kwestie is dat ik de oplossing kies die het best past bij het lied. De ene keer is dat (vaak in een langzame beweging) de bi-ritmiek laten horen waar Bostridge voor pleit en de andere keer is het om de noten samen te laten vallen (vaak in een snelle beweging) waar Brendel voor pleit.
De reis die we met het maken van deze opnames zijn begonnen blijft fascineren. En elk lied dat we tot nu toe bestuderen blijkt een wonder te zijn. Keer op keer.
Comments